Ik vond het heel lastig om een studie te kiezen en twijfelde tussen allerlei verschillende dingen. Ik overwoog om auditie te doen voor de kleinkunstacademie, om naar de school voor journalistiek te gaan of “iets” te studeren aan de TU Delft. Ik was dus ontzettend breed geïnteresseerd en vond zowel alfa- als bètavakken leuk. Wat uiteindelijk de doorslag gaf, was toen ik me realiseerde dat ik het beste een bètastudie kon doen met alfa-hobby’s ernaast. Andersom leek me dat minder realistisch; zou ik als hobby echt nog iets met wiskunde of getallen doen als ik bijvoorbeeld aan de kleinkunstacademie studeer?
Ik ben informatica gaan studeren omdat verschillende mensen tegen mij zeiden dat dit een goede studie voor mij was. Mijn studieadviseur zei dat wiskunde misschien wel te makkelijk voor mij was en dat de afwisseling tussen programmeren en wiskunde goed bij mij zou passen. Uiteindelijk vond ik die studie echt verschrikkelijk; programmeren was helemaal niets voor mij! Ik had wel keurig mijn eerste jaar gehaald en tijdens dat eerste jaar zag ik dat wiskunde een veel kleinere en persoonlijkere opleiding was. Bovendien had ik het gevoel dat de docenten bij wiskunde ook leuker waren. Ik ben dus na mijn eerste jaar overgestapt naar wiskunde en zat toen helemaal op mijn plek!
Geweldig! Het leukste aan Delft vind ik de “ingenieursmentaliteit”. Iedereen is aan het klussen en altijd maar dingen aan het doen. Als er bijvoorbeeld een feestje in ons studentenhuis was, maakten mijn huisgenoten zelf een elektronische dansvloer! Daarnaast was er ook superveel te doen in de stad. Ik heb echt van alles naast mijn studie gedaan: ik schreef voor de universiteitskrant Delta en deed allerlei cursussen bij het cultureel centrum.
Als je na je studie echt nog dieper in wilt gaan op een onderwerp, dan ga je vier jaar lang onderzoek doen aan de universiteit. Tijdens je promotieonderzoek ga je voor het eerst aan een probleem werken waar niemand nog de oplossing van weet. Je gaat dus echt de jungle in van je vakgebied en vier jaar lang stort je je op één onderwerp. Je staat er niet helemaal alleen voor, want je krijgt begeleiding van een hoogleraar. Iemand die promotieonderzoek doet, wordt ook wel een PhD-student genoemd. Officieel ben je geen student meer, want promoveren is echt een betaalde baan aan de universiteit.
Ik schreef al best veel tijdens mijn studie en wilde eigenlijk wetenschapsjournalist worden. Aan de andere kant wilde ik ook nog dieper in de wiskunde duiken. Ik heb toen uiteindelijk gesolliciteerd op een promotieplek en tijdens mijn sollicitatiegesprek werd mij gevraagd of ik liever wetenschapper wilde worden of journalist. “Journalist!” was mijn antwoord gelijk, wat natuurlijk een gek antwoord was op dat moment. Maar juist daarom hebben ze mij aangenomen! Het leek hen een goed idee om in de toekomst meer journalisten te hebben die daadwerkelijk veel van wetenschap begrijpen.
Als je achteraf terugkijkt, dan lijkt het net alsof je alles al helemaal netjes had uitgestippeld. Maar de realiteit was dat ik het nog helemaal niet zo helder voor ogen had, zeker niet aan het begin van mijn promotie. Ik hield toen ook serieus de optie open om wiskundige te worden, voor het geval ik het onderzoek toch helemaal fantastisch zou vinden. Wel had ik al één dag in de week tijd gekregen van de universiteit om me te richten op wetenschapscommunicatie. Ik schreef artikelen voor de Volkskrant, had samen met een vriendin een succesvolle blog genaamd “wiskundemeisjes” en maakte items voor SchoolTV.
Waarom ik dan uiteindelijk voor wetenschapscommunicatie heb gekozen? Ik denk dat een belangrijk moment voor mij ‘een zaterdagavond’ was waarop ik enthousiast aan het typen was voor de krant en totaal niet bezig was met mijn onderzoek. Dan weet je wel waar écht je interesse ligt!
Na mijn promotie ben ik nog even op de universiteit blijven werken als onderzoeker, maar dit keer echt puur gericht op wetenschapscommunicatie. Samen met hoogleraar Bas Haring deed ik onderzoek naar hoe je wetenschap het beste kunt uitleggen aan een algemeen publiek. Daarna ben ik een aantal jaar gaan werken als zelfstandig (wetenschaps)journalist en heb ik heel veel verschillende klussen gedaan. Ik bleef mijn column schrijven voor de Volkskrant, wat ik nog steeds wekelijks doe. Daarnaast heb ik ontzettend veel lezingen gegeven, een aantal boeken geschreven en heb ik ook tv-programma's gepresenteerd zoals Eureka en de Nationale Wetenschapsquiz.
Ja, dat is toch wel heel apart en het overkomt je een beetje. Je begint heel klein met veel lezingen en kleine optredens bij bijvoorbeeld lokale radio en tv. Opeens wordt het dan groot en ik merkte dat ik dat eigenlijk niet zo leuk vond. Het is best wel heftig om overal en nergens herkend te worden. Dus ik zeg nu ook best wel vaak ‘nee’ op aanvragen voor tv. Het mooiste vind ik om een paar keer per jaar als expert op tv te komen en mijn bijdrage te leveren.
Als hoogleraar of professor heb je veel verschillende taken. Een belangrijke taak is onderzoek doen binnen je vakgebied. Ik doe bijvoorbeeld onderzoek naar misleidende grafieken. Als hoogleraar begeleid ik nu ook promovendi met hun promotieonderzoek, wat ik erg leuk vind om te doen. Een andere taak is onderwijs geven. We leiden studenten uit alle bètastudies op om wetenschapscommunicatie goed toe te passen binnen organisaties, het onderwijs en de overheid. Naast de colleges geef ik ook veel lezingen over wetenschapscommunicatie buiten de universiteit.
De taak waar het grootste deel van mijn tijd in gaat zitten is weliswaar niet zo ‘sexy’ maar wel heel belangrijk: management. Ik leid een afdeling van 20 mensen en probeer ervoor te zorgen dat deze mensen zo goed mogelijk hun werk kunnen doen. Als manager heb je automatisch ook te maken met papierwerk en vergaderingen. Dat klinkt misschien saai, maar dat is uiteindelijk wel noodzakelijk om nieuwe zaken van de grond te krijgen. Ik ben nu bijvoorbeeld bezig met het oprichten van een nationaal centrum voor wetenschapscommunicatie.
Toen ik nog fulltime als journalist werkte, viel het mij op dat sommige wat oudere collega’s best wel somber en bitter konden zijn. Maar er waren ook veel collega’s die heel optimistisch in het leven stonden. Toen bedacht ik me ineens dat al die optimistische mensen veel met studenten werken. Een belangrijke reden om weer terug te gaan, was dus het werken met studenten. Ik denk dat ik de studenten en promovendi misschien wel het leukste gedeelte van mijn werk vind! Ieder jaar komt er een nieuwe lichting met ontzettend slimme mensen die allemaal ambitieus zijn, veel idealen hebben en de wereld willen veroveren. Dat geeft ontzettend veel positieve energie!
Bij wiskunde raak je zo gewend aan het feit dat je dingen niet snapt en niet kunt, omdat je constant met hele moeilijke opgaven bezig bent. Uiteindelijk komt het dan toch goed door hard te werken, veel samen te doen en vooral flink door te zetten. Daar heb ik ontzettend veel discipline van gekregen en dat helpt mij nu zeker in mijn werk. Als ik iets tegenkom wat ik helemaal niet begrijp, dan raak ik niet in paniek; zo ging ongeveer je hele wiskundestudie!
Wat je ziet is dat veel jongeren veel idealen hebben, veel meer dan mijn generatie en de generaties voor mij. En ik denk dat veel mensen niet aan wiskunde denken als ze graag de wereld willen veranderen. Als je echt dingen op grote schaal wilt veranderen, dan is het zeker handig om daar wat wiskundigen en bèta’s bij te hebben. Ik hoop daarom ook echt dat er meer bèta’s in de politiek terechtkomen. Dus als je dit soort idealen hebt en goed bent in wiskunde, dan is deze studie een goede weg om te bewandelen!
Ja, ik denk dat ik achteraf gezien beter naar de programma’s had moeten kijken. Als ik bijvoorbeeld informatica in Eindhoven was gaan studeren, dan had ik het waarschijnlijk wel afgemaakt. Informatica in Eindhoven kijkt veel meer naar de theoretische kant van informatica en legt de nadruk op de wiskundige structuren van het vakgebied. Dat lag veel dichter bij mijn interessegebied. Ik merk nu ook dat veel studenten zich niet altijd bewust zijn van de verschillen en de nuances tussen studies.
Als je mijn verhaal zo leest, dan denk je misschien dat mijn pad heel rechttoe rechtaan was. Maar dat was dus echt niet zo. Je kunt het eerder zien als een soort ontdekkingstocht. Robbert Dijkgraaf heeft hier een mooie metafoor voor. Hij vergelijkt de studiekeuze met het staan op een perron en dat je moet kiezen in welke intercity je gaat stappen (die je dan heel snel en direct naar de juiste eindbestemming brengt). Maar in werkelijkheid is het eerder een boemeltreintje met ontzettend veel haltes waar je steeds kunt uitstappen. Onderweg kun je allerlei nieuwe dingen ontdekken en zijn er genoeg kansen om van richting te wisselen. Dat is dus helemaal niet erg en soms juist heel goed om te doen. Ik heb dat zelf ook gedaan en heb daar geen seconde spijt van gehad. Je hoeft dus niet de druk te voelen om op jonge leeftijd een keuze te maken die de rest van je leven bepaalt. Het is de eerste richting die je kiest en vanuit die richting ga je verder zoeken.